Het Vijfde Seizoen

Dick Tuinder

Lente/Zomer 1999

Dick Tuinder maakt films, tekeningen en schilderijen, werkte voor omroepen en schreef hoorspelen, verhalen, gedichten en scenario’s. In Het Vijfde Seizoen merkte hij dat zijn idee van schoonheid niet strookte met de esthetische beleving van sommige van de patiënten. Door zichzelf te benoemen als ‘schoonheidsspecialist’ koos hij voor een indirecte confrontatie en deed daarvan verslag in een bundel brieven aan de voorzitster van de Nederlandse Vereniging van Schoonheidspecialisten: Mevrouw Pronk. Hij schreef een radioportret van een denkbeeldige bewoner van het Willem Arntzbos: de gepensioneerde politicus en klankdichter Willem Halbertsma. Het portret werd uitgezonden door de RVU. Negen van de gedichten uit de bundel 'Gark Pydoe!' verschenen in De Revisor. Daarnaast gaf hij voor de bewoners van de kliniek eenmalig een nieuwe huiskrant uit, de Rümke Gazette, waarin hij een groot aantal tekeningen toonde.

www.dicktuinder.com

Brief van Dick Tuinder:

Aan de Nederlandse vereniging van Schoonheidsspecialisten
Ta.v.: Mevr. T. Pronk-Zuurmond (voorzitter)
Bisonspoor 350
3605 JW Maarssen

Den Dolder 21-24 april 1999

Beste mevrouw Pronk,

Ik sprak laatst met de bejaarde dichter en ex-politicus Willem Halbertsma, die hier een stukje verderop in het Willem Arntszbos woont, over zijn werk. Ik vroeg hem hoe hij tot zijn geheimzinnige en veelbetekenende klankpoezie kwam. “Als je er iets over kan zeggen tenminste,” zei ik, want voor sommige kunstenaars is het scheppingsproces iets waarover ze het liefst zwijgen, hoe graag ze er ook over zouden willen spreken.Willem glimlachte. Hij is nergens meer bang voor, en maakt zich geen illusies over zijn eigen rol in het ontstaan van zijn werk.“Het is niet zo,” vertelde hij, “dat ik met een vooropgezet plan ga schrijven. Ik heb geen idee. Ik weet niet waar de woorden zullen landen, weet niet waar ze vandaan komen, weet niet wanneer. Maar ze komen! Er schuilt een scheppende kracht in de woorden zelf. De klanken dienen zich aan. Dwingend. Onweerlegbaar, zonder zich uit te leggen. Want ze weten al iets waarvan ikzelf pas later op de hoogte wordt gesteld.” “Als het gedicht af is,” zei ik. Hij keek me verstoord aan. “Zie je, jonge vriend, daar heb je het dus mis. Het gedicht was altijd al af. Alles is al af. Ik poets alleen het stof weg opdat het leesbaar wordt.” Hij hield een onbeschreven papier voor me op, en zijn stem galmde via de openstaande tuindeuren door het bos: “De woorden weten dingen, oh driftdronken schoonheidsdrinker!”

Halbertsma dicht de woorden een eigen leven en – in meer of mindere mate – een eigen bewustzijn toe. De taal is volgens hem  een onbezield geheel, waarbinnen, door de juiste impuls, een reactie teweeg kan worden gebracht die leidt tot een vorm van zich autonoom ontwikkelend leven. Na de eerste zin volgt de tweede, klanken groeperen zich als het DNA van een nieuwe entiteit, met een unieke verschijningsvorm en soorteigen gedrag. Op precies dezelfde wijze inderdaad als waarop in de fysische natuur bepaalde combinaties van de eenvoudigste moleculen, onder de juiste omstandigheden, tot de vorming van leven kunnen leiden. Een onbepaalde verzameling van woorden kan volgens Halbertsma, wanneer ze op volgorde is gezet en uitgerust met een bepaald ritme, plotseling bezield raken en zichzelf uitschrijven en voltooien tot een Genoteerd Wezen. De schrijver die de pen vasthoudt vervult een ondergeschikte taak in dit proces, die we deslaniettemin niet mogen onderschatten. Hij moet er zijn, en ook weer niet. Iemand moet de woorden afstoffen. Iemand moet de eerste aanzet geven. Maar daarna moet hij verdwijnen, zonder weg te gaan.  Hij moet dus terzelfdertijd meerdere vormen van perceptie kunnen hanteren.

Ik ben er geen voorstander van om – zoals wel gebeurd – de psyche van de kunstenaar te vergelijken met de psyche van de waanzinnige. Persoonlijk vind ik kunstenaars namelijk de meest normale mensen die er bestaan. De vraag zou niet moeten zijn: “Waarom maak je kunst?” maar “Waarom maak je geen kunst?” Tenminmste, zo denk ik er over.   Los daarvan (ik ben niet gek) is er natuurlijk wel een soort verwantschap. De waanzinnige ziet door de nevel die de alledaagsheid afbakend van alles en nog wat. Het trilt en het sist en het fluistert en het dreigt. Er wordt gevochten om voorrang en er is geen orde. Tot zover gaat de vergelijking op. Maar de waan maakt dat de waanzinnige zich niet, zoals de kunstenaar, naast de onuitgesproken dingen kan plaatsen. Hij staat er integendeel middenin. Is hun bondgenoot. Is een van hen. Het is hem onmogelijk om zijn visioenen van een nog niet geziene werkelijkheid in een natuurlijke orde te plaatsen, waarbinnen de synthese tussen het zijn en het niet-zijn zich kan voltrekken. Hij is een kok die in de soep roert door er rondjes in te zwemmen. En hij zal uiteindelijk opgegeten worden door zijn eigen gerecht.

Ik vertelde u reeds dat de waanzin niet het enige nieuwe element in mijn tijdelijke omgeving is. Daar is ook nog de natuur. Net als met de waanzin ben ik er niet mee vertrouwd, en beiden zijn er hier plotseling in overvloed. Het Finsterwald, zoals het Willem Arntszbos door Halbertsma wordt genoemd. Dat dorp-achtige, o zo begaanbare bos van vele heuveltjes, waarvan de boswachterij, volgens de mode van de dag, blijkbaar haar handen heeft afgetrokken zodat ‘de natuur’ zijn gang kan gaan. Als vanzelf, om boodschappen te doen of de hond uit te laten, ben ik een regelmatige bezoeker geworden. En na enkele weken ging ik binnen de visuele chaos die het Finsterwald in eerste aanblik lijkt te zijn het bestaan van een ordenende psyche te herkennen.

De traagbewegende flora is misschien wel net zo mensenschuw als de meeste dieren, maar bij gebrek aan de vaardigheid om weg te rennen of zich te verstoppen, camoufleert zij zich met geheimzinnigheid. En dat is het systeem. Je kunt nooit exact uitleggen waarom een bepaalde plant nou juist op die specifieke plek in het bos groeit, maar je begrijpt wel de onvermijdelijkheid en misschien ook wel noodzakelijkheid, van de keuze voor die plek en die plant. Vrijheid blijheid, denkt u? Think again! Want wat er feitelijk gebeurd wanneer de boswachterij de natuur ‘z’n gang laat gaan’ is dat het verlichtte despotisme van de hark en de schoffel plaats maakt voor een brute dictatuur op darwinistische  grondslag. Een plant met een eigen, niet in die filosofie passende  levensvisie, is als een waanzinnige in een op emperie gebaseerde samenleving: hij zou er niet kunnen leven.

 Door dit zacht ruizende strafkamp nu lopen wandelpaden, en een ervan loopt langs mijn tijdelijke huis. Twee maal per dag passeert er een kleine optocht van bewoners uit de belendende inrichting Dennedal. Autisten, zwakzinnigen. Ze worden uitgelaten. De meeste lopen zwijgend. Hun gezicht naar de grond. Een van hen draagt een blauw plastiken masker dat zijn mond afdekt. Om hem tegen zichzelf te beschermen denk ik. Als enige blijft hij om de zoveel stappen stilstaan, waarna hij zijn hoofd opheft naar de lucht en een klagelijke kreet uitstoot. Daarna botst er altijd iemand tegen hem op.

Ik vertelde Halbertsma er over, en zijn ogen werden vochtig. “Dat is Fabroesz,” zei hij. “Farbroesz de Walgdebiel.” En hij overhandigde me even later het gedicht dat  ik nu weer aan u doorgeef.

 FABROESZ DE WALGDEBIEL

 Int Finsterwald verboomd de Walgdebiel.

Springschokkend schatert hij: "Fabroesz!"

De zwompe riezen bruizen knak en vlieden

naar de sip-sop achtertrap van Walg.

 Kettingwander poloneert het, fluisterdoof mishoofd,

maar om de tigste zwalkverstap een braak: "Fabroesz!"

De riezen blikken aangewortelt

rijpwaai zalft het Finsterwald

het zwachtelding verdoofd.

 "Fabroesz!" zwiedt het door de rateltakken,

kris kras parend met het vogeldom.

In de blaardrap sjassen, sjis, sjis, sjassen

de wedervaste regenjassen.

De walgdebiel roteert

en knikstaart naar de achterplas: "Fabroes?"

 Een zachte woens vervliet en sopt de wind

die riezen, torenhoog, de droom laat dromen van een kind.

 (Willem Halbertsma, uit de bundel: Gark Pydoe!)

Waar de kunst spreekt, zwijgt de denker, wat u? Dit moeten wel woorden zijn die zichzelf hebben geschreven. Treffender dan alles hiervoor verklankt dit gedicht de synthese, samenzang zo u wilt,  van mens en natuur, kunst en schoonheid.  Aangereikt door een half gemaskerde man, met het onrustige brein van een drie-jarige. Fabroesz! Ziet u wel? Zo zit het. En hier moet u het voor vandaag mee doen. Mochten er zich nog nieuwe inzichten aandienen, weest u er dan van verzekerd dat u de eerste zult zijn die ik daarover zal informeren. Ondertussen verblijf ik, zoals altijd, uw avonturier-schoonheidspecialist, met hartelijke groet,

 Dick Tuinder.

naar publicatie

Naar boven